Innovatieagenda

Dit artikel hoort bij: Rijkswaterstaat & 02

Vanuit Helmond de toekomst in

De Innovatiecentrale loopt voorop in slim verkeersmanagement

Hoe kun je apps, zelfrijdende auto’s en drones inzetten voor een optimale doorstroming van het verkeer in Nederland én Europa? Dat onderzoeken Rijkswaterstaat, andere overheden, de markt en kennisinstituten sinds kort in De Innovatiecentrale in Helmond, een unieke proeftuin voor innovatieve projecten. Hier ondernemen diverse organisaties een gezamenlijke ontdekkingsreis naar de toekomst van smart mobility. Twee actievelingen zijn Wim Broeders, directeur van verkeersmanagementbedrijf MAPtm, en Laurens Schrijnen, ‘kwartiermaker’ en inmiddels directeur van De Innovatiecentrale.

Smart mobility is het aan elkaar koppelen van verkeersmanagementsystemen, actuele verkeersinformatie, route-informatie en communicatietechnieken. Hiermee krijgt de weggebruiker op maat gesneden, persoonlijke weginformatie – onder meer via routeplanners en apps – en kan het verkeer beter in goede banen geleid worden. Daarnaast richt smart mobility zich op allerlei ingebouwde autosystemen. Zo is het de basis voor de ontwikkeling van zelfrijdende auto’s, waar bijvoorbeeld Google al mee bezig is.

Schrijnen: ‘We staan niet aan de vooravond van dit soort technologische ontwikkelingen, we staan er middenin. Qua smart mobility in auto’s is er al heel veel mogelijk. Zo kent iedereen de inparkeer-apps wel.’

Broeders:Of adaptive cruise control, waarmee een auto de snelheid automatisch aanpast aan zijn voorganger en netjes afstand houdt.’

Schrijnen: ‘Dat bestond 15 jaar geleden ook al, maar toen stonden er nog 20 computers op de achterbank om dat allemaal te regelen. Nu is bijvoorbeeld de Tesla gewoon een iPad op wielen. Er zit nog wel een stuur in, maar als de juiste software ingeladen wordt, zou hij zelf kunnen rijden.’

Ontwikkelen, toepassen, testen

Om smart mobility te stimuleren, hebben Rijkswaterstaat, de provincie Noord-Brabant, DITCM en Connecting Mobility in Helmond De Innovatiecentrale in het leven geroepen: een laboratorium binnen de Verkeerscentrale Zuid-Nederland waar betrokken partijen plannen kunnen ontwikkelen en testen. Goede ideeën, zoals het project Spookfiles A58, ontstaan in Het Innovatielab en worden vervolgens beproefd op de weg. Bijvoorbeeld een app die weggebruikers een persoonlijk snelheidsadvies geeft, opdat ze beter kunnen doorrijden en zo mee kunnen helpen bij het voorkomen van files. De Innovatiedesks krijgen data vanuit de apps binnen en monitoren of de verwachte resultaten behaald worden. Wanneer dat zo is, kan de innovatie toegepast worden in de dagelijkse praktijk.

De Innovatiecentrale

Onderdeel van de Verkeerscentrale Zuid-Nederland in Helmond

Het Innovatielab

Broedplaats voor nieuwe ideeën

De Innovatiedesks

De Innovatiedesks krijgen rechtstreeks informatie en data uit verkeerslussen in de weg, signaleringssystemen langs de weg en bijvoorbeeld uit rijdende voertuigen.

De auto als sensor

Steeds meer technologie bevindt zich in de auto, waardoor het mogelijk is om verkeer intelligenter te sturen met informatie vanuit de Innovatiedesks.

Connectief en coöperatief

Schoner - veiliger - comfortabeler

  • weggebruikers geven elkaar advies
  • auto's kunnen elkaar automatisch volgen
  • pro-actieve filemeldingen
  • zelfrijdende vrachtauto's
  • geen verkeersborden meer nodig

Verschuivende verantwoordelijkheden

Schrijnen: ‘We willen vooraan in het peloton meelopen bij de ontwikkeling van smart mobility. Nederland wil hét testland zijn waar je dit soort innovaties kunt uitproberen. Niet afwachten, gewoon doen. Dat kan, want we hebben hier een heel hoogwaardige kennisinfrastructuur. En de samenwerking tussen overheden op het gebied van verkeersmanagement verloopt ook heel goed. Hoe we daar nou zo goed mogelijk gebruik van kunnen maken, onderzoeken we in De Innovatiecentrale. Zo krijgen weggebruikers slimmere apps en kunnen bedrijven er slim aan verdienen. Ik vind het ontzettend leuk dat marktpartijen, zoals MAPtm, hierbij meedenken. En heel spannend. Want moeten we bijvoorbeeld ophouden met bewegwijzering als navigatiesystemen die overbodig maken? De TomTom’s kijken immers niet op die borden. Van zo’n idee worden mensen heel zenuwachtig, maar we willen het er wel met elkaar over hebben.’

Broeders: ‘Zo’n vraag geeft gelijk aan dat het rollenspel rondom verkeersmanagement gaat veranderen. Denk ook aan zelfrijdende auto’s. Het duurt nog even voordat het zover is, maar we moeten nu al met elkaar bedenken hoe we deze ontwikkeling samen – overheid en markt – gaan oppakken. Waar ligt de grens van verantwoordelijkheid? Wat moet de wegbeheerder regelen – moet er dan inderdaad nog wel bewegwijzering zijn? – en wat kun je beter aan de markt overlaten qua smart mobility? Er moeten kaders opgesteld worden met duidelijke  eisen en randvoorwaarden.’

Schrijnen: ‘We moeten goed bedenken wat verkeerscentrales zelf kunnen doen en welke opdracht we de markt geven. Als heel duidelijk is wat er moet gebeuren, waarom moet de overheid dat dan zelf doen?’

Broeders: ‘Precies. Operationele taken kan de markt prima uitvoeren. Het is natuurlijk wel belangrijk dat we niet over één nacht ijs gaan. Dat is zo mooi aan De Innovatiecentrale. Daar kunnen overheid en markt samen onderzoeken waar de crux zit bij al die nieuwe ontwikkelingen, hoe we daar het beste mee om kunnen gaan en wat dat betekent voor onze samenwerking en de verdeling van verantwoordelijkheden.’

Schrijnen: ‘Dat is voor alle partijen een enorm leerproces: beseffen dat we gelijkwaardig moeten samenwerken. Rijkswaterstaat kan niet zonder slimme opdrachtnemers; zij kunnen niet zonder slimme opdrachtgever. We moeten het dus echt met elkaar doen.’

Broeders: ‘Het Spookfiles-project laat goed zien dat je elkaar nodig hebt. De apps geven individuele snelheidsadviezen, terwijl Rijkswaterstaat boven de weg maximumsnelheden voor alle weggebruikers geeft die hier dus van kunnen afwijken. In eerste instantie zijn we dan geneigd om te denken dat zoiets helemaal niet kan. En dat we één advies moeten geven aan alle automobilisten. Maar we moeten juist onderzoeken wat wel kan.’

Foto: minister Schultz van Haegen en koning Willem-Alexander in een zelfrijdende auto

Drone in een veld met witte bloemen en twee windmolens.

Drones boven de Brouwersdam

Schrijnen: ‘Als we die verschillende informatie op elkaar willen afstemmen, moeten we dat samen regelen en de juiste partijen bij elkaar brengen. Dat gebeurt nu ook bij een aantal projecten waarin drones tijdens Concert at Sea gaan bekijken hoe het verkeer doorstroomt richting de Brouwersdam. Die drones kunnen het verkeer van bovenaf veel beter bekijken dan verkeerslussen, die maar een beperkt gebied in de gaten houden. Daarnaast is zo’n concert maar 1 keer per jaar. Daar kun je niet telkens lussen voor aanleggen.’

Broeders: ‘Je krijgt echt een mooi totaaloverzicht met drones. En het voordeel is dat je ze – bijna – overal kunt inzetten, zoals bij evenementen en moeilijk te bereiken locaties. Nadelen, zoals een beperkte vliegtijd, zijn er uiteraard ook. Maar er zijn nu bedrijven die 4 drones hebben die elkaar automatisch afwisselen als de accu leeg is.’

Schrijnen: ‘Alles is oplosbaar.’

Broeders: ‘Ook bij incidenten kun je met drones snel ter plaatse zijn om het verkeer te monitoren. We onderzoeken nu in De Innovatiecentrale hoe dat het beste kan. En we kijken hoe we bijvoorbeeld de vrijgave en bescherming van beeldmateriaal kunnen regelen.’

Schrijnen: ‘Hoe snel krijg je een drone op een bepaalde locatie?’

Broeders: ‘Dat is de natuurlijk de clou. Zo zouden we, rekening houdend met accutijd en radius, op een aantal strategische punten stations voor drones kunnen plaatsen. Daarnaast kijken we ook naar de locatie waar we drones willen gebruiken. Want we kunnen in Helmond wel iets moois bedenken, maar dat wil niet zeggen dat het in Amsterdam ook zal gaan werken. Rondom Schiphol gelden er bijvoorbeeld weer andere regels over waar je wel of niet mag vliegen met een drone. Je komt daar alleen maar achter als je kennis en expertise deelt.’

Schrijnen: ‘Dat onderzoeken, er gewoon eens mee beginnen, dat is zo belangrijk. Als we iets hebben geleerd in Helmond de laatste tijd, is dat het niet moet blijven bij praten of proberen. Doen, daar leer je met z’n allen het meeste van.’