Tijdens de lange voorbereiding van MIRT-projecten is de speelruimte in de procedures en scope vaak al strak gekaderd. Bij ingewikkelde en langlopende projecten kan dat knellen. Zeker in gebiedsprocessen willen de samenwerkende partijen vooral ruimte. Eric Diepstraten, directeur netwerkontwikkeling Rijkswaterstaat Midden-Nederland geeft zijn visie op flexibiliteit in planuitwerkingen.

Eric Diepstraten
Eric Diepstraten

In MIRT-projecten is een doorlooptijd van 15 jaar of langer geen uitzondering. Maar tijdens de planuitwerking staat de tijd niet stil. Als een langjarig project naar de eindfase gaat, is er in de omgeving alweer van alles gaande. Nieuwe ontwikkelingen doorverwijzen naar een volgend traject ligt dan het meest voor de hand. Op onderdelen biedt de Omgevingswet straks meer flexibiliteit. Daar waar regionale samenwerkingen aan de basis liggen, merkt Eric dat enige flexibiliteit in de uitgangspunten het proces kan versoepelen. Maar flexibiliteit kan ook een nadeel zijn: ‘Als je steeds allerlei ontwikkelingen wil meenemen, kom je nooit een keer van de kant geroeid.’

'We moeten ook ruimte overlaten aan de markt'

Regiopartijen

Eric adviseert om de opgave van het MIRT-project vooral te omarmen en nieuwe ontwikkelingen alleen in het project mee te laten koppelen als het past binnen (O)TB. ‘Is dit niet het geval, dan zou je over nieuwe ontwikkelingen nieuwe afspraken naast het lopende MIRT-project moeten maken om zo de dynamiek van de projecten niet te verstoren.’ Als voorbeeld noemt hij de wegverbreding A6 in Flevoland. ‘De afspraken hierover zijn jaren geleden al gemaakt, maar regiopartijen willen in de aanloop naar het tracébesluit vaak nog allerlei zaken inbrengen, omdat ze nieuwe ontwikkelingen zien aankomen. In de gesprekken met provincie en gemeenten valt het ons moeilijk dat die ruimte er in deze fase niet meer is.’

Het strak doorlopen van ruimtelijke procedures valt of staat bij een scope die niet al te veel ruimte biedt. Toch pleit Eric er bij doorlooptijden van 15 jaar of langer voor om de scope gemakkelijker bij te kunnen stellen, zonder dat ruimtelijke procedures en zaken die al klaar zijn hierdoor in het gedrang komen. ‘Neem de Ring Utrecht. Daar wordt een voorkeursalternatief uit 2008 uitgewerkt en in 2020 is er nóg geen tracébesluit. Je moet je afvragen of je dan nog star aan de scope kunt vasthouden.’

In Erics opinie zou je in ruimtelijke procedures niet altijd te snel af moeten willen hechten, maar ruimte moeten inbouwen voor scopewijzigingen. ‘Zo zou je bijvoorbeeld in een bestemmingsplan met vlakken kunnen werken in plaats van met gekaderde projectgebieden. Nu is er al een wijziging op het tracébesluit nodig als je je projectgebied 30 cm te klein hebt bemeten. Ik hoop echt dat hier onder de Omgevingswet wat soepeler mee omgegaan kan worden.’

Oplossingsruimte

Ook technische ontwikkelingen vragen om enige ruimte. Doordat plannen van grofmazig getrechterd worden naar concretere ideeën, wordt ook de technische uitwerking steeds gedetailleerder. Aanpassingen in het plan kunnen consequenties hebben op zaken als grondbeslag en kostenraming. Door in de uitvraag aan de aannemer flexibiliteit in oplossingsruimte aan te bieden, wordt optimaliseren makkelijker. ‘Berekeningen gaan soms tot cijfers achter de komma, maar als een marktpartij met een geniale ingeving komt, dan is het toch fijn als het tracébesluit niet helemaal is dichtgetimmerd’, stelt Eric vast. ‘Dat betekent wel dat je binnen de geldende wetgeving de ruimtelijke procedures moet doorlopen. Daarnaast kan er een gang naar de Minister nodig zijn om het budget ter sprake te brengen.

wegverbreding
A6 Flevoland: In de eindfase is weinig ruimte voor flexibiliteit
Wegverbreding

Duurzaamheid

Dit dilemma doet zich ook voor bij het thema duurzaamheid. Het voorschrijven van bepaalde duurzame technieken kan het project verzekeren van een duurzame aanpak. Maar intussen schrijdt de techniek snel voort en kan deze ingehaald worden door nieuwe mogelijkheden. Een voorbeeld hiervan is de veelbelovende bermgrasvergisting die in Utrecht uitgevraagd werd, inclusief de toekenning van Europese subsidies. 2 jaar later bleek de techniek verouderd. ‘Dwingend voorschrijven kan handig zijn om een bepaald doel te bereiken, maar als overheid moeten we ons niet alles eigen willen maken,’ stelt Eric. ‘We moeten ook ruimte overlaten aan de markt. Een nog nieuwere methode hoeft daardoor niet aan je voorbij te gaan. Dus kijk uit dat je niet doorschiet met voorschrijven.’

Value procurement is een aanbestedingsvorm die erop gericht is om het beste resultaat uit de markt binnen te halen. Ook in die methode ziet Eric lastige situaties bij zowel een flexibele als een starre houding. ‘Blijf vooral de goeie vragen stellen’, benadrukt hij. ‘Heeft er bijvoorbeeld een consultant van de marktpartij meegekeken? Ga niet alleen voor het goeie gevoel bij een bepaalde marktpartij, maar laat ook vreemde blikken meekijken. We mogen ons daarin als overheid ook kwetsbaar opstellen en laten zien dat we vraagstukken hebben waarvoor we hulp van buitenaf nodig hebben.’

Externe blik op uitvraag

De markt uitdagen om nog verder te innoveren, kan bijvoorbeeld door universiteiten of onafhankelijke adviseurs mee te laten kijken naar de uitvraag. Eric: ‘Vanuit mijn rol kijkend, stuur ik op mijlpalen en samenwerking met externe partijen. Ik vind het een goed idee dat externen adviseren hoe reëel het inbouwen van flexibilisering of integrale aanpak is. Met die hulp maak je een bewustere keuze voor een smalle uitvraag, dan wel een brede uitvraag waarin kansen gekoppeld worden en partners uit de omgeving aanschuiven.’

Strijdige belangen

Dat de voorbereiding voor de realisatie ingewikkelder wordt, is duidelijk. ‘Er is een noodzaak om het project integraal en gebundeld aan te pakken’, zegt Eric. ‘Zo kunnen belangen van landbouw, woningbouw en infrastructuur strijdig met elkaar zijn, maar zijn ze ook onlosmakelijk met elkaar verbonden. Al die onderdelen heb je wel nodig en een integrale aanpak leent zich daar goed voor. Dat zie je in onze gebiedsontwikkelingen waarbij, naast het Ministerie van IenW voor wegen- en OV-oplossingen, ook de ministeries van EZ en BZK aanzitten over processen als woningbouw, integrale bereikbaarheid, fiets- en OV-oplossingen. Dit soort projecten schreeuwen om flexibilisering.’

De vraag is of de tracéwetprocedure voldoende aanknopingspunten biedt. Procedures zijn lastig en duren lang. Voor een regionale bestuurder met een zittingsperiode van 4 jaar geeft die lange procedure weinig ruimte om te scoren. Dan gaat het er volgens Eric ook om dat betrokken partijen elkaar iets gunnen. In de gebiedsontwikkeling van Utrecht is de planhorizon bijvoorbeeld 2040, en hebben alle betrokkenen een probleem op te lossen. Voor de ene is dat de energieopgave en voor de andere gaat het om de bereikbaarheidsopgave. Een oplossing ziet Eric in het binden van bestuurders aan de lange termijn voor het verzilveren van hun opgaven. ‘Met die insteek kun je iedereen tevredenstellen. Een lange termijn agenda helpt je om als regio te beseffen dat je de gezamenlijke opgave alleen samen kan realiseren.’

Meer informatie Eric.Diepstraten@rws.nl tel. 06 15 96 17 68