De energietransitie is voor ons land een van de belangrijkste opgaven voor de komende jaren. Met het pilotprogramma Hernieuwbare Energie op Rijksgrond (HER) en opvolger Opwek van Energie op Rijksvastgoed (OER) worden Rijkswaterstaatgronden beschikbaar gesteld aan energieontwikkelaars voor met name zonneparken. ‘De energietransitie is geen kerntaak voor Rijkswaterstaat, maar we zien het wel als onze maatschappelijke verantwoordelijkheid om eraan bij te dragen.’

Rik Jonker, technisch manager / plaatsvervangend programmamanager OER
Sten Heijnis, programmamanager energietransitie Rijkswaterstaat

In 2018 gaf het ministerie van EZK Rijkswaterstaat en samenwerkingspartners Rijksvastgoedbedrijf (RVB) en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) de opdracht voor het pilotprogramma HER: tien duurzame energieprojecten, deels al bestaande initiatieven. De ene helft bij snelwegen (onder andere de A7 en de A37), de andere helft op een ‘natte’ locatie, zoals bij baggerdepot De Slufter. Met ingang van 2024 lopen deze projecten door in opvolger OER en wordt er flink opgeschaald. ‘Sinds Rijkswaterstaat in 2013 met zonne-energie in de weer ging, is onze bijdrage aan het mogelijk maken van zonneparken op Rijkswaterstaatgronden flink gegroeid’, zo vat Rik Jonker, technisch manager /plaatsvervangend programmamanager OER de ontwikkelingen samen.

Maatschappelijke verantwoordelijkheid

Jonker begon in 2013 in zijn eentje; tegenwoordig werken er zo’n zeventig mensen direct aan OER. ‘Iedereen bij Rijkswaterstaat wil iets nuttigs doen voor de maatschappij’, stelt hij. ‘Het interne enthousiasme voor de HER- en OER-projecten is groot.’ Sten Heijnis, programmamanager energietransitie bij Rijkswaterstaat, valt Jonker bij: ‘De energietransitie is geen kerntaak voor Rijkswaterstaat, maar we zien het wel als onze maatschappelijke verantwoordelijkheid om eraan bij te dragen. Rijkswaterstaat beheert veel grond (4.000 km2) en water (10.000 km2). Door deze grond in te zetten voor het opwekken van zonne- en windenergie leveren we een grote bijdrage aan het halen van de nationale klimaatdoelen voor opwek op land en zee.’

‘We willen niet dat er langs de snelweg onveilige situaties ontstaan of dat de doorstroming wordt gehinderd’

Heldere randvoorwaarden

Voorafgaand aan de start van HER inventariseerde Jonker de mogelijkheden om Rijkswaterstaatgronden beschikbaar te stellen aan de markt. ‘We willen bijvoorbeeld niet dat er langs de snelweg onveilige situaties ontstaan of dat de doorstroming wordt gehinderd. Dat houden we scherp in de gaten. Ook stellen we heldere randvoorwaarden. Voor drijvende percelen geldt bijvoorbeeld dat ze het baggeren of de beroepsvaart niet mogen hinderen.’ En zo zijn er meer specifieke voorwaarden van kracht voor Rijkswaterstaatgronden. ‘Voor energieontwikkelaars is dit lastig te onderzoeken’, stelt Jonker. ‘Dat moeten wij echt zelf doen, zodat de ontwikkelaars vooraf precies weten onder welke regels ze de gronden kunnen ontwikkelen.’

Op weg naar realisatie

Inmiddels is duidelijk is dat het merendeel van de pilotprojecten die onder HER zijn opgestart serieuze stappen zet op weg naar realisatie. ‘Minimaal acht projecten zijn kansrijk’, zo maakt Heijnis de balans op. ‘Voor drie projecten is zelfs al een tender uitgeschreven.’ Bij deze laatste projecten helpen de regionale OER-teams de regionale diensten van Rijkwaterstaat en de energieontwikkelaars bij de vergunningverlening. Dat de meeste pilotprojecten nog lopen, vinden beide heren niet vreemd. Heijnis: ‘Dit soort projecten vergt grote ingrepen in de infrastructuur en in het landschap. Hiervoor zijn bestuurlijk draagvlak, draagvlak in de omgeving en vergunningen nodig. Dat kost tijd. Daarom werken we intensief samen met gemeenten en provincies, die de projecten ruimtelijk borgen in planprocedures.’

Verder opschalen

Met ingang van 2024 lopen de pilotprojecten van HER door in het omvangrijkere programma OER, met Rijkswaterstaat, ProRail, Staatsbosbeheer, het ministerie van Defensie en het Rijksvastgoedbedrijf als partners. Jonker: ‘Met al het geleerde uit HER kunnen we het programma OER verder opschalen en kunnen we projecten sneller naar de markt brengen.’ Heijnis voegt toe: ‘OER is een innovatieve broedplaats voor energieprojecten. Zo gaan we met de netbeheerders meedenken over hoe we slim om kunnen gaan met het probleem van netcongestie, bijvoorbeeld met rechtstreekse aansluitingen op bedrijventerreinen. Of over hoe de laadinfrastructuur van de toekomst en de koppeling met energie-opwek eruit zou kunnen zien.’ Door de schaalvergroting heeft OER een formeler karakter dan HER, met meer verplichte handtekeningen onder intentieverklaringen en samenwerkingsovereenkomsten. ‘Maar daardoor is het ook steviger’, weet Heijnis. ‘Er is meer commitment ontstaan.’

‘Investeren in draagvlak bij alle betrokkenen kost aan de voorkant extra tijd, die je uiteindelijk dubbel terugwint’

Goede balans

Terugblikkend op HER noemen Heijnis en Jonker goed en gelijkwaardig samenwerken de sleutel tot succes. Ten eerste binnen Rijkswaterstaat. ‘Voor elk energieproject hebben we de collega’s van onze regionale diensten nodig’, stelt Jonker. ‘Die bezitten de expertise voor die specifieke plek, maar hebben het ook erg druk met hun werkzaamheden voor de kerntaken van Rijkswaterstaat. We hebben hen gemotiveerd gekregen om mee te doen, dat beschouw ik als een enorm compliment.’ Heijnis noemt het belang van het vinden van gezamenlijke snelheid in de projecten. ‘Persoonlijk wil ik altijd sneller. Toch moet je een goede balans vinden tussen de druk erop houden en sommige partners de tijd gunnen die ze nodig hebben. Anders dreigen plannen in de koelkast te belanden.’ In het verlengde daarvan: ‘Investeren in draagvlak bij alle betrokkenen kost aan de voorkant extra tijd, die je uiteindelijk dubbel terugwint.’

Krachten en kwaliteiten benutten

Externe samenwerking met partners RVB en RVO was ook belangrijk. ‘Rijkswaterstaat kijkt hoe de ruimte binnen alle eisen veilig en verantwoord te gebruiken is’, legt Jonker uit. ‘De RVB stelt de gronden via tenderprocedures beschikbaar aan energieontwikkelaars. De RVO levert een grote bijdrage aan de participatie en verstrekt subsidies aan energieontwikkelaars.’ Heijnis vult aan: ‘Organisaties met elk een eigen cultuur en aansturing. Dat is lastig, maar onze samenwerking is tussen 2018 en 2023 erg gegroeid. Dit omdat we niet alleen elk onze eigen bijdrage leverden, maar ook elkaars krachten en kwaliteiten wisten te benutten. We kweekten bovendien genoeg onderling vertrouwen om wanneer nodig over onze eigen schaduw heen te stappen.’