
Verdroging aanpakken? Zoek samen ruimte voor water
Rondetafelgesprek
Als er onafhankelijk van de neerslag te weinig grondwater aanwezig is om de natuur in stand te houden, spreken we van verdroging. Dit is een algemeen probleem, waar allerlei overheidsorganisaties mee te maken hebben. Hoe gaan zij er in de dagelijkse praktijk mee om? Wat kunnen ze van elkaar leren? Hoe trekken ze samen op? En welke rol kan mer daarin spelen? In gesprek met drie specialisten: Jacques Peerboom (Rijkswaterstaat), Sietske de Regt (provincie Noord-Brabant) en Robert Eekers (waterschap Vechtstromen).
Hoe komen jullie in jullie dagelijkse werk in aanraking met verdroging?
Sietske de Regt: ‘Bij de provincie Noord-Brabant ben ik coördinator verdrogingsbestrijding. Alles wat ik doe, heeft feitelijk te maken met het tegengaan van verdroging. Ik ben bijvoorbeeld betrokken bij de programmering voor Natura 2000 in onze provincie en het natuurbeheerplan Natte Natuurparels. Vaak op afstand, maar soms ook in een adviserende rol, bijvoorbeeld bij de Natura 2000-beheerplannen voor het Ulvenhoutse Bos en de Brabantse Wal. Dan fungeer ik als vraagbaak voor de gebiedspartners en ben ik van begin tot eind betrokken.’
Jacques Peerboom: ‘Van huis uit ben ik hydroloog, met name op het gebied van model- en verdrogingsonderzoek. Voordat ik als coördinator geohydrologie bij Rijkswaterstaat begon, heb ik 25 jaar gewerkt bij Waterschap Limburg. Daar had ik veel te maken met verdroging en droogtebestrijding. Bij Rijkswaterstaat werk ik aan projecten die de waterhuishouding raken, op nationaal, regionaal en lokaal niveau: van het Deltaprogramma Zoetwater tot lokale bronbemaling. Daarbij proberen we tegenwoordig vooral de hydrologische voetafdruk van onze netwerken zo veel mogelijk terug te dringen. Dit geldt voor nieuwe projecten, al proberen we het ook bij bestaande infrastructuur te realiseren.’
"We proberen vooral de hydrologische voetafdruk zo veel mogelijk terug te dringen"
Robert Eekers: ‘Bij waterschap Vechtstromen ben ik projectleider voor watersysteemprojecten, gericht op het herstel van het watersysteem in het landelijk en stedelijk gebied. Op dit moment ben ik projectleider van het uitvoeringsprogramma Haarvaten op peil. In dit programma willen we water beter vasthouden voor droge periodes, met name op de hoge zandgronden, in de zogenaamde “haarvaten” van het watersysteem.’
Wat zijn de belangrijkste uitdagingen waar jullie tegen aanlopen?

Jacques Peerboom, coördinator geohydrologie Rijkswaterstaat
Peerboom: ‘Het is en blijft een uitdaging om waterbewustzijn te kweken bij de mensen in de praktijk en vervolgens te verankeren in kaders en normen. Dit is bittere noodzaak, anders zal er weinig van terechtkomen in de uitvoering, in de projecten zelf. Een principe als water en bodem sturend moeten we goed borgen in onze werkwijzen.’
De Regt: ‘Dat herken ik, Jacques. Om verdroging tegen te gaan, willen we water meer en langer vasthouden, bufferen. Daarvoor heb je ruimte nodig. In het stedelijk gebied gebruiken we bijvoorbeeld wadi’s voor waterberging; die worden al veelvuldig toegepast. Maar in het landelijk gebied gaat het moeizamer, omdat het heel moeilijk is om die ruimte te vinden. Stel dat we landbouwgrond gebruiken voor waterberging, dan blijft het de bestemming landbouwgrond houden. Het wordt geen natuur. Dus hoe regel je dat met de agrariër die daar zijn gewassen verbouwt? Hoe leg je dit vast? En hoe zorg je voor financiële compensatie? Dat is heel ingewikkeld in Brabant, waar de ruimte in het landelijk gebied intensief wordt gebruikt.’
"Om verdroging tegen te gaan, willen we water meer en langer vasthouden, bufferen"
Eekers: ‘In dit soort processen heb je te maken met heel veel verschillende belangen. Bij Haarvaten op peil steken we daarom veel tijd in de “voorkant”, in het meekrijgen van alle partijen die nodig zijn om maatregelen uitgevoerd te krijgen. Daarbij gaat het om draagvlak én bewustwording. Wij hanteren hiervoor een gebiedsgerichte aanpak, waarbij we in elk gebied kleinschalige maatregelen nemen om verdroging tegen te gaan – denk aan droogtestuwtjes, regelbare drainage en het verondiepen van beekjes. In elk gebied hebben we te maken met andere partners: van gemeenten en andere waterschappen tot terreinbeherende organisaties, agrariërs, grondgebruikers en landgoedeigenaren. Al die belangen afwegen en op één lijn zien te krijgen, is mooi en uitdagend werk.’
Peerboom: ‘In het stedelijk gebied lukt het inmiddels heel goed om bijvoorbeeld in het ontwerp van nieuwbouwwijken ruimte vrij te houden voor wadi’s, vaak in combinatie met recreatie. En er is geen enkele nieuwbouwwijk meer die volledig op het riool afwatert. Daar zijn in de laatste tien tot twintig jaar grote stappen in gezet.’
De Regt: ‘Dat klopt, maar dat komt vooral doordat dit is opgenomen in regels en normen, en hier de afgelopen tien jaar aan vast is gehouden. Dan gaat uiteindelijk iedereen erin mee.’
Peerboom: ‘Dat onderschrijft eens te meer het belang om dit soort zaken formeel te borgen.’
Hoe helpt mer jullie bij het vaststellen van geschikte maatregelen?

Sietske de Regt, coördinator verdrogingsbestrijding, provincie Noord-Brabant
Peerboom: ‘Eigenlijk moeten vrijwel alle grote plannen die we als Rijkswaterstaat hebben “be-merd” worden, vaak al in de verkenningsfase. In de praktijk betekent dit dat we milieugevolgen van plannen eigenlijk continu in ons achterhoofd houden, ruim voordat plannen tot uitvoering komen. Daarin lopen we in Nederland voorop, zeker in vergelijking met onze buurlanden.’
De Regt: ‘De beleidsplannen die wij als provincie maken, worden “geplan-merd”. Idealiter helpt dit ons bij het maken van keuzes. In het voorwerk zijn we dan ook heel erg bezig met de gevolgen van die keuzes. Dus als we een mer opstellen, is het grote denkwerk vaak al gedaan. De uitvoering van plannen in projecten van bijvoorbeeld waterschappen is vaak kleinschalig. Dan is een mer niet altijd nodig.’
Eekers: ‘Dat herken ik, Sietske. Bij Haarvaten op peil bijvoorbeeld is een mer niet nodig vanwege de kleinschaligheid van de maatregelen. Maar dat neemt niet weg dat we milieueffecten aan de voorkant altijd in het oog hebben.’
Wat zien jullie als meest succesvolle maatregelen tegen verdroging?

Robert Eekers, projectleider, waterschap Vechtstromen
Eekers: ‘Weten hoe je watersysteem werkt, is van essentieel belang voor succesvolle maatregelen. Als je samen de juiste dingen wilt doen, moet je kennis hebben van het systeem. Daarom doen we bij Haarvaten op peil aan monitoring met hulp van peilbuizen. Elk half jaar evalueren we dit met de partners in het gebied. Zelf geloof ik in een combinatie van kleinschalige maatregelen, bijvoorbeeld het verhogen van beekbodems en het plaatsen van stuwtjes. We doen steeds wat in dat gebied het beste past.’
Peerboom: ‘Dat zijn inderdaad uitstekende maatregelen. Zelf zou ik kiezen voor het plaatsen van stuwtjes, omdat je daarmee indien nodig flexibeler kunt omgaan, net als bij regelbare drainage. Dat is goed voor het draagvlak.’
De Regt: ‘Maatregelen als slootbodems verhogen en poelen en vennen aanleggen, leveren veel effect op in landelijk gebied. Daar kan ik me helemaal in vinden. Maar ze tot uitvoering brengen is toch een ander verhaal. Hoe slagen jullie daarin, Robert?’
"De kracht van ons programma zit hem in inzicht krijgen in ieders belangen"
Eekers: ‘De kracht van ons programma zit hem in inzicht krijgen in ieders belangen. En vervolgens samen erachter komen hoe we al die belangen kunnen dienen en versterken. Wij merken bijvoorbeeld dat landgoedeigenaren graag water willen vasthouden op hun gronden; daar zijn dus mogelijkheden om water te bergen. Zij denken in generaties, zoals ik dat noem, in tegenstelling tot agrariërs die veelal in seizoenen denken.’
De Regt: ‘In Brabant lopen we vooral tegen de schaal van maatregelen aan en de financierbaarheid ervan. Om echt succesvol te zijn in het kader van Natura 2000, moeten we maatregelen nemen voor grote aaneengesloten gebieden. En dat kost geld. Met het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) was dat er. Nu het programma is geschrapt, is dit weggevallen. Een serieus probleem.’
Peerboom: ‘Dat herken ik, Sietske. Geld speelt in ruimtelijke keuzes altijd een grote rol. Als Rijkswaterstaat een stuk snelweg wil aanleggen, kijken we uiteraard naar de beste inpassing. Maar als er financieel een groot verschil zit tussen variant 1 waar het principe van water en bodem sturend leidend is en variant 2 waar dat niet het geval is, dan is de vraag wel wat je er als samenleving voor over hebt om water en bodem sturend te laten zijn.’