Universiteitsgebouw

Deens mer-onderwijs: sterke relatie met de praktijk

Uit de praktijk

Het Deense mer-onderwijs van de Universiteit van Aalborg heeft een sterke relatie met de praktijk. Studenten doen ervaring op via projecten en stages. Andersom dragen experts uit het veld bij aan cursussen. Professor Lone Kørnøv en universitair hoofddocent Ivar Lyhne: ‘Het is belangrijk dat studenten ontdekken welke rol zij zelf kunnen vervullen.’

In 2014 leidde de herziening van de Europese mer-richtlijn (milieueffectrapportage) voor projecten in Denemarken tot een nationale discussie. Mensen met verschillende rollen in de mer-wereld bespraken de invulling van de veranderde kaders. Hoe konden ze bijvoorbeeld de deskundigheid waarborgen van mensen die een milieueffectrapport (MER) opstellen en beoordelen? Ze kozen niet voor het Nederlandse model, waarbij het bevoegd gezag de Commissie mer1 kan of moet inschakelen voor de beoordeling. In plaats daarvan investeerden ze in de opbouw van deskundigheid aan de voorkant: onderwijs.

Lone Kørnøv, professor

Universitair initiatief

De Universiteit van Aalborg nam het initiatief voor een impuls in het mer-onderwijs vanuit de onderzoeksgroep Danish Center for Environmental Assessment (DCEA), verbonden aan de afdeling Sustainability and Planning. Deze is volledig gericht op effectrapportage, waaronder mer. ‘Onderwijs en onderzoek zijn bij ons in balans’, benadrukt professor Lone Kørnøv, hoofd van DCEA. ‘We verdelen onze tijd tussen onderzoek, onderwijs en de begeleiding van studenten in de opleiding Engineering in Urban, Energy and Environmental Planning. Interne motivatie is daarvoor belangrijk. In de academische wereld ligt veel nadruk op publiceren, ook voor financiering, waardoor onderwijs onder druk staat – terwijl juist dat essentieel is om jonge mensen het vak te leren.’

Ivar Lyhne, universitair hoofddocent

Probleemgestuurd onderwijs

‘De Universiteit van Aalborg legt veel nadruk op de praktijk’, vult universitair hoofddocent Ivar Lyhne aan. ‘Elk semester besteden studenten de helft van hun tijd aan het volgen van cursussen. In zowel de bachelor als de master zit daar een specifieke mer-cursus bij. De andere helft van de tijd werken ze aan een groepsproject. Deze structuur vormt de kern van het probleemgestuurd onderwijs van de universiteit. Studenten gaan samen aan de slag om een probleem te formuleren en daar vervolgens oplossingen voor te zoeken. Deze liggen heel dicht tegen werkelijke problemen in de buitenwereld. Voor de master doen ze 4 van deze projecten. Die kunnen los van elkaar staan, maar ze bieden ook een kans voor specialisatie. Sommigen kiezen er bijvoorbeeld voor om alle projecten rond mer te doen. Dan zijn ze daar 2 jaar lang mee bezig.’

Banden met het werkveld

Nauwe banden met het werkveld verstevigen deze praktijkgerichte benadering. Lyhne: ‘We kennen zo’n 70% van het mer-netwerk in Denemarken, van advocatenkantoren en ingenieursbureaus tot energiebeheerders en gemeenten. Het is voor organisaties ook aantrekkelijk om die relatie te onderhouden en bijvoorbeeld stageplaatsen te creëren. Daarmee kunnen ze studenten in 3-4 maanden tijd leren kennen en beoordelen. Ze bieden hun vervolgens vaak al een baan aan nog voordat ze zelf op zoek zijn. Andersom komen mensen uit verschillende organisaties gastcolleges geven over hun specifieke vakgebied. Dit sluit ook aan bij het multidisciplinaire karakter: van rechten en milieukunde tot sociologie, besluitvorming en data-analyse.’

Competenties verwerven

‘Studenten moeten natuurlijk kennis verwerven, maar uiteindelijk gaat het vooral om vaardigheden en competenties’, vindt Kørnøv. ‘Het is belangrijk dat ze ervaring opdoen met mer, de context leren begrijpen en daar kritisch over nadenken. Dat ze snappen hoe het wordt gebruikt in besluitvorming en daarbij niet toekijken, maar ontdekken welke rol zij zelf kunnen vervullen om te zorgen dat mer echt effect heeft.’ Lyhne sluit daarbij aan: ‘Mensen uit de raad van werkgevers die verbonden is aan onze opleiding, geven aan dat nieuwe werknemers de exacte wetgeving en procedures later wel oppikken. Als ze het instrument maar kennen en weten hoe ze dat in de praktijk kritisch kunnen toepassen.’

Bijscholing

Om zoveel mogelijk deskundigheid te waarborgen en te voorzien in de enorme behoefte aan capaciteit en competenties in de praktijk, biedt DCEA ook bijscholing voor mensen die al werken. Voor hen is er een cursus project-mer en een cursus plan-mer. Deelnemers komen van overheden, ontwikkelaars en adviesbureaus en vormen samen een diverse en praktijkgerichte leeromgeving. ‘Dat is heel belangrijk’, stelt Kørnøv. ‘Mensen doen niet alleen nieuwe kennis op, maar wisselen ook ervaringen uit en ontwikkelen zo inzichten vanuit verschillende invalshoeken.’ Lyhne: ‘De cursussen zijn erkend door het ministerie van Onderwijs en Onderzoek en worden voor de helft gegeven door onderzoekers en voor de andere helft door experts uit het veld.’ 

Netwerk versterken: mer-dag

Zo speelt DCEA ook een rol in het versterken van het mer-netwerk. Een ander goed voorbeeld daarvan is de organisatie van de jaarlijkse Deense mer-dag. Kørnøv: ‘Dit jaar brachten we hier zo’n 350 mensen bij elkaar vanuit alle verschillende rollen. Hier leren mensen van elkaar en krijgen we zelf ook weer inzicht in welke uitdagingen er in de praktijk spelen. Daarmee kunnen we ons onderwijs toesnijden op daadwerkelijke behoeften.’

Kans: uitwisselingsprogramma

Het netwerk gaat ook over landsgrenzen heen. Lyhne: ‘Ook in Nederland kennen we uitstekende mer-experts. Maar samenwerken aan onderwijs en lesgeven gebeurt nog niet. De meest logische stap daarvoor is het uitwisselingsprogramma Erasmus+ voor docenten. We hebben bijvoorbeeld wel uitwisseling gehad met docenten uit Portugal en Oostenrijk. Die kans ligt er dus. Nederlandse docenten zijn van harte welkom!’