Door eeuwenlang leven en overleven in de delta heeft Nederland wereldwijd naam gemaakt als ingenieus waterbeheerder. Met het bereiken van grenzen aan het water- en bodemsysteem is het tijd voor een nieuwe aanpak voor de inrichting van het land. Onlangs kwam het kabinet met de richtinggevende ‘Water en Bodem sturend’ brief. In dit artikel staan de hoofdlijnen uit de brief. 
Door Geke Kiers, journalist

7 uitgangspunten voor ‘water en bodem sturend’

  1. Niet afwentelen op toekomstige generaties, andere gebieden of functies en ook niet afwentelen van privaat naar publiek.
  2. Meer voorbereiden op extremen: voorbereid zijn op extreme weersituaties die nog niet eerder voorgekomen zijn 
  3. In samenhang omgaan met wateroverlast, droogte en de bodem, door betere sponswerking waardoor ook de kwaliteit van water en bodem verbetert. 
  4. Meerlaagsveiligheid: naast dijken en keringen ook de ruimtelijke inrichting gebruiken om wateroverlast op te vangen en schade te beperken. 
  5. Bodem minder afdekken, vergraven en niet verontreinigen 
  6. Integrale aanpak in de leefomgeving waarbij het water- en bodemsysteem sturend is.
  7. Comply or explain: ‘pas toe of leg uit’  Mocht er worden afgeweken dan dienen deze keuzes uitlegbaar en toetsbaar te zijn en zorgen dat de doelen nog steeds behaald kunnen worden. 

Bodemdaling, lage waterstanden, wateroverlast door onder andere weersextremen en klimaatverandering zijn enkele voorbeelden die de noodzaak tot water en bodem sturende principes in ruimtelijke ordening zichtbaar maken. Het kabinet heeft daarom nieuwe uitgangspunten en keuzes voorbereid om te kunnen blijven leven in het deltagebied. ‘Water en bodem sturend’ wordt daarin het leidende motto voor alles wat met de ruimtelijke inrichting van Nederland te maken heeft. Welke ontwikkelingen en uitdagingen zijn er? En wat zijn de structurerende keuzes die ‘Water en bodem sturend’ verankeren in de ruimtelijke inrichting?  

Voldoende, schoon en gezond water

Voldoende en schoon (zoet-) water is door de toegenomen economische vraag en bevolkingsgroei een aandachtspunt. Door de zeespiegelstijging moet ook de indringing van zoutwater in het grondwater en oppervlaktewater voorkomen worden. Deze verzilting is nu al aan de orde, waardoor aanvoer van zoetwater uit rivieren en het IJsselmeer nodig is. Bovendien is de waterkwaliteit niet op orde. 

Grenzen aan watersystemen en zoetwatervoorraad

Extreem weer en hogere en lagere rivierafvoeren komen steeds vaker voor. Hierdoor lopen buitendijkse gebieden een hoger risico. Doordat de afgelopen 60 jaar de bodem van de grote rivieren is geërodeerd ligt de rivierbodem nu ongeveer een meter lager. Dit geeft problemen voor de scheepvaart, natuur en blootliggende kabels en leidingen. Ook heeft dit gevolgen voor de afvoerverdeling van de grote rivieren en daarmee voor de zoetwatervoorraad in het IJsselmeer. Ook de regionale watersystemen hebben te kampen met problemen door klimaatverandering en andere oorzaken. Zowel extreme droogte als natheid leiden tot moeilijk op te vangen schommelingen in waterhoeveelheid.  

Veilige en leefbare delta 

Tot 2050 wordt in het Hoogwaterbeschermingsprogramma 1500 kilometer aan dijken en waterkeringen versterkt. Vanaf 2019 wordt in het Kennisprogramma Zeespiegelstijging geïnventariseerd hoe lang de huidige strategieën voor waterveiligheid voldoen en welke aanpassingen nodig zijn voor de toekomst. Dit leidt in 2026 tot de 6-jaarlijkse herijking van de Deltabeslissing Waterveiligheid, Zoetwater en Klimaatadaptatie. De normen voor vasthouden, bergen en afvoeren van het nationale en regionale water worden dan in onderlinge samenhang afgewogen om ook op de lange termijn veilig genoeg te kunnen zijn. 

Ruimtelijke reserveringen 

Om in de toekomst voldoende ruimte te hebben voor het opvangen van hoge waterstanden of overstromingen wordt nu alvast gekeken naar ruimtelijke reserveringen. Zo wordt nieuwe bebouwing in de uiterwaarden niet meer toegestaan. Ook wordt rondom dijken, dammen, duinen en waterkerende kunstwerken ruimte vrijgehouden voor versterkingen. 

Structurerende keuzes

Om water en bodem leidend te maken bij de inrichting van Nederland heeft het kabinet 33 structurerende keuzes gemaakt (zie kader). Dit zijn randvoorwaarden voor overheden en initiatiefnemers die bijvoorbeeld in een gebiedsgerichte aanpak kunnen worden meegenomen. Veel van deze keuzes zijn nu al aan de orde in maatregelen. 

Niet vrijblijvend

De voorgestelde keuzes zijn niet vrijblijvend. In de programma’s Ruimte voor de rivieren, Integraal Rivier Management (IRM) en de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW) wordt nu al met water en bodem als randvoorwaarden gewerkt. Met de kabinetsbrief wordt het de standaard voor nieuwe ontwikkelingen. De structurerende keuzes gelden niet alleen voor het nationale beleid, maar werken ook door in programma’s van provincies, gemeenten, waterschappen of bij private initiatieven. 

Samenwerken als waterbeheerders

De 33 keuzes vragen om een omslag in denken en doen. Dat betekent dat een goede samenwerking nodig is met allerlei betrokken partijen. Het Rijk werkt hiervoor samen met waterschappen, provincies en gemeenten in gezamenlijke uitvoeringsagenda’s en een betere en dwingender watertoets. Ook is het nodig om informatie te verzamelen door samen met provincie en gemeenten de ondergrond in beeld te brengen. 

Voorbeelden van structurerende keuzes:

  • De omvang van alle grondwateronttrekkingen wordt in beeld gebracht. Hiermee werken we toe naar een robuust grondwatersysteem en beperken we de nadelige effecten van grondwateronttrekking om ook in de toekomst zoveel mogelijk functies te faciliteren. We werken dit gezamenlijk met alle betrokkenen uit in het kader van NPLG. 
  • We begrenzen de koelwaterlozingen op de grote rivieren. Daarmee blijft de temperatuur van het rivierwater op een acceptabel niveau.
  • We creëren ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water in onze ruimtelijke inrichting, landgebruik en landbeheer. Hiermee vergroten we de veerkracht van zowel het hoofdwatersysteem als regionale watersystemen. Dit wordt vanaf heden door het Rijk, de waterschappen, provincies en gemeenten uitgewerkt en in de gebiedsprogramma’s opgenomen.
  • We versterken de regie op de inrichting van de ondergrond. Daarmee bereiken we een efficiënte inrichting ervan, zodat ontwikkelingen als woningbouw en energietransitie mogelijk worden gemaakt zonder de bodem aan te tasten. Rijk en gemeenten ontwikkelen hiervoor een gezamenlijk instrument.
  • We bewegen toe naar een grondwaterstand van 20 cm tot 40 cm onder maaiveld, afhankelijk van de bodemcompositie, omstandigheden van het watersysteem en de behoeften van het gebied. Hiermee wordt bereikt dat bodemdaling wordt geminimaliseerd en uitstoot broeikasgassen wordt gereduceerd. Dit wordt in NPLG gebiedsprocessen door alle betrokken partijen samen uitgewerkt.