Zijn de doelstellingen van het convenant Bodem en Ondergrond gehaald en hoe is de samenwerking verlopen tussen de convenantspartijen? Dat zijn de twee kernvragen waarop de End Term Review UP Bodem en Ondergrond (ETR) nader inzoomd. Daarbij gaat het zowel om de voortgang van de aanpak van de zogeheten spoedlocaties, als om de afspraken die zijn gemaakt ten aanzien van duurzaam en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond in relatie tot bredere maatschappelijke transitieopgaven. Een gesprek met Michiel Gadella en Berry van ’t Wel, beiden nauw betrokken bij het opstellen van de ETR. Wat zijn de belangrijkste bevindingen?

“Uitvoeringsprogramma succesvol, maar geen tijd om achterover te leunen”

Michiel Gadella is vanaf de start van het UP als secretaris betrokken bij het monitoren van de voortgang van de aanpak van de spoedlocaties. “Die aanpak is echt succesvol te noemen”, schetst hij de hoofdconclusie. “Aan het begin van deze convenantsperiode – in 2016 – hadden we rond de 1400 locaties in beeld. Bij ongeveer de helft daarvan was de sanering in uitvoering en de andere helft nog niet. Nu, aan het eind van deze convenantsperiode, is ongeveer de helft van de locaties klaar. Iets minder dan de helft – 45% – is in uitvoering en bij de overige 100 locaties moet de sanering nog starten. Er is dus zeer voortvarend met de aanpak van die spoedlocaties aan de slag gegaan.” 

Aandacht voor bodemkwaliteitszorg blijft nodig

Ondanks het succes mag de boodschap niet zijn dat het nu tijd is om achterover te leunen, benadrukt Gadella: “Aandacht voor bodemkwaliteitszorg is nog steeds van groot belang. Niet alleen omdat er nog steeds spoedlocaties resteren. Maar bijvoorbeeld ook omdat er op verschillende locaties nazorg nodig blijft, of omdat we nu anders tegen bepaalde verontreinigingen aankijken dan in het verleden. Loodverontreiniging blijkt bijvoorbeeld voor jonge kinderen schadelijker dan we vroeger dachten. Ook zijn er ‘nieuwe’ stoffen in beeld – PFAS bijvoorbeeld – die om aandacht vragen. Er blijft dus – ondanks de prestatie die in de convenantsperiode is geleverd – gewoon een opgave op het gebied van bodemkwaliteitszorg.”    

Bijdrage bodem en ondergrond aan maatschappelijke opgaven

Berry van ‘t Wel is als coördinator betrokken bij het opstellen van de ETR. Daarnaast heeft hij zich voor deze evaluatie gericht op vraag in hoeverre de ambitie om met een duurzaam en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond bij te dragen aan bredere maatschappelijke opgaven, is gerealiseerd. “Denk daarbij bijvoorbeeld aan energietransitie, of klimaatadaptatie. In het convenant zijn over het benutten van de ondergrond door de convenantspartijen verschillende afspraken gemaakt en intenties uitgesproken. Bijvoorbeeld dat het duurzaam gebruik van de ondergrond een integraal onderdeel moet zijn van het fysieke leefomgevingsbeleid.” 

Volop aandacht voor verbreding blikveld

Om die voortgang in beeld te brengen, hebben we een groot aantal betrokken partijen geïnterviewd”, vervolgt Van ’t Wel. “En we hebben een enquête gehouden onder provincies en grotere gemeenten rond de vraag in welke mate zij vinden dat de ambities zijn gehaald.” Ook de bevindingen op dit vlak zijn – net als bij de voortgang van de aanpak van de spoedlocaties – zeker positief te noemen. “In de convenantsperiode is er is volop aandacht geweest voor bodem en ondergrond als integraal onderdeel van de leefomgeving en voor de rol die deze kan spelen bij maatschappelijke opgaven. Allerlei partijen zijn daar, overigens onder verschillende noemers, druk mee bezig.”

Kennisontwikkeling

Ook als het gaat om kennisontwikkeling is veel voortgang geboekt, onder meer af te meten aan het grote aantal kennisprojecten dat is uitgevoerd, vertelt Van ’t Wel: “Wat soms wat moeizamer verliep, is de doorwerking van de ontwikkelde kennis naar de uitvoeringspraktijk. Daar zou nog een tandje bij kunnen. Duidelijk is wel dat de convenantspartijen graag willen doorgaan met die kennisontwikkeling. Daarvoor is inmiddels 2 miljoen euro beschikbaar gesteld, zodat een aantal kennisprojecten volgend jaar gewoon door kan lopen.”

Samenwerking convenantspartijen

De samenwerking tussen de convenantspartijen is geëvalueerd op basis van interviews met, en een enquête onder de stuurgroepleden en de programmateamleden van het Uitvoeringsprogramma. Dit deel van de ETR is uitgevoerd door Twynstra en Gudde. Van ’t Wel: “De motivatie om samen te werken is heel groot en de samenwerking zelf is als positief ervaren. De bodemwereld heeft daar ook een lange traditie in. Dat is op zich misschien nog niet bijzonder; de manier waarop die samenwerking de afgelopen jaren vorm heeft gekregen, is dat wel. Af en toe zijn er ook wel spanningen geweest. Dat heeft er ook mee te maken dat – mede met de komst van de Omgevingswet voor ogen – taken en verantwoordelijkheden verschuiven. Dat betekent dat de positie in de samenwerking van de verschillende partijen anders komt te liggen. Daar moet iedereen zich op instellen en dat levert hier en daar wat wrijving op.”

Hoe nu verder?

De looptijd van het convenant Bodem en Ondergrond zit er op en het Uitvoeringsprogramma houdt op te bestaan. Hoe wordt het stokje overgedragen? Gadella: “Momenteel worden er nieuwe afspraken gemaakt over de vraag ‘hoe verder?’. Hoe die afspraken eruit gaan zien en op welke wijze de samenwerking en de governance een vervolg krijgt, is momenteel nog niet te zeggen.” Van ’t Wel: “Het jaar 2021 is in feite een tussenjaar. Het idee is dat er per 2022 nieuwe afspraken liggen en de samenwerking op basis van een governance-model dat we nu nog niet kennen in een nieuwe jas wordt gestoken.”

Aanbeveling: blijf monitoren

Gadella: “Als het gaat om die samenwerking is ons advies wel om de monitoring van de voortgang op het gebied van bodemkwaliteitszorg te continueren. Niet alleen omdat je dan weet waar je staat; monitoring heeft ook een belangrijke verbindende functie. Het laat het gezamenlijke doel zien waar je als verschillende partijen aan werkt. En daarmee brengt het partijen dichter bij elkaar.” Van ’t Wel: “We willen dat advies om te blijven monitoren graag ook breder trekken en richten op de relatie van bodem en ondergrond met de transitieopgaven. Misschien is dat wat lastiger. Maar via monitoring zorg je ervoor dat je met elkaar in gesprek blijft over je gezamenlijke ambities.”